Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AQ8493

Datum uitspraak2004-07-08
Datum gepubliceerd2004-08-30
RechtsgebiedHandelszaak
Soort ProcedureKort geding
Instantie naamRechtbank Zwolle
Zaaknummers98101 / KG ZA 04-258
Statusgepubliceerd


Indicatie

Opheffing beslag. Beslaglegger heeft uit hoofde van een bij voorraad verklaard vonnis aan beslagene een bedrag van € 348.569,95 betaald, en op de dag van betaling en twee dagen daarna conservatoir beslag gelegd op de enige bankrekening van de beslagene. De beslaglegger is van het vonnis op grond waarvan zij de betaling heeft verricht in hoger beroep gekomen. Voorzieningenrechter zoekt aansluiting bij de criteria of een bij voorbaat uitvoerbaar verklaard vonnis dient te worden geschorst. De gelegde beslagen worden opgeheven nu aan deze criteria niet is voldaan. Voor een verbod tot iedere toekomstige beslaglegging door de beslaglegger onder de beslagene bestaat echter geen plaats.


Uitspraak

RECHTBANK ZWOLLE-LELYSTAD Hek/Sch Zaaknr/rolnr: 98101 / KG ZA 04-258 Uitspraak: 8 juli 2004 DE VOORZIENINGENRECHTER IN KORT GEDING zitting houdende te Lelystad V O N N I S in de zaak, aanhangig tussen: VAN CAMP N.V., gevestigd te Broechem (België), eiseres, procureur mr. A.J. ter Wee, advocaat mr. J.J.W. van Ingen te Nijmegen, en de publiekrechtelijke rechtspersoon GEMEENTE ALMERE, zetelende te Almere, gedaagde, procureur mr. C. Borstlap, advocaat mr. M.J.J.M. Essers te Rotterdam, hierna te noemen Van Camp en de gemeente. PROCESGANG Van Camp heeft de gemeente doen dagvaarden in kort geding. De vordering strekt ertoe bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, en op de minuut: A de door de gemeente op 1 en 3 juni 2004 onder de ABN-AMRO Bank N.V. te Maasbracht, althans Amsterdam, op de rekening van Van Camp gelegde conservatoire derdenbeslagen met onmiddellijke ingang op te heffen, dan wel de gemeente te gelasten om binnen 24 uur na de betekening van het te dezen te wijzen vonnis voornoemde beslagen te doen heffen, zulks op straffe van een dwangsom van EURO 5.000,00 per dag dat de gemeente in gebreke blijft om het beslag op te heffen, te rekenen vanaf de dag der betekening van het ten dezen te wijzen vonnis; B de gemeente te gelasten zich te onthouden van verder conservatoire beslagen voor de vordering ten laste van Van Camp en die aan te vragen noch te doen leggen, zulks op straffe van een dwangsom van EURO 10.000,00 per overtreding, te rekenen vanaf de dag der betekening van het ten deze te wijzen vonnis, en van EURO 5.000,00 voor elke dag dat die overtreding duurt; C de gemeente te veroordelen in de kosten van dit geding. Tegen deze vordering is door de gemeente verweer gevoerd met conclusie tot afwijzing van de vordering en veroordeling van Van Camp in de kosten van dit geding. Partijen hebben ter zitting van 29 juni 2004 hun standpunten over en weer toegelicht, waarna op verzoek van partijen op het griffiedossier vonnis is bepaald. MOTIVERING 1 Vaststaande feiten 1.1 Tussen partijen is op 28 april 2004 door deze rechtbank vonnis gewezen. In dit vonnis - dat uitvoerbaar bij voorraad is verklaard - is de gemeente veroordeeld om aan Van Camp een bedrag te betalen ter grootte van EURO 299.978,80, vermeerderd met de wettelijke rente, ter vergoeding van door Van Camp geleden schade alsmede een bedrag van EURO 9.182,16 ter vergoeding van proceskosten. 1.2 Op 1 juni 2004 heeft Van Camp op zijn (enige) bankrekening bij de ABN-AMRO Bank N.V. een bedrag ontvangen ter grootte van EURO 348.569,95 van de gemeente ontvangen. 1.3 Zowel op 1 juni 2004 als op 3 juni 2004 is door de gemeente conservatoir beslag gelegd op de (enige) bankrekening van Van Camp bij de ABN-AMRO Bank N.V. 1.4 Op 4 juni 2004 is door Van Camp de gemeente schriftelijk gesommeerd om de beslagen met onmiddellijke ingang op te heffen. Hieraan is door de gemeente geen gehoor gegeven. 1.5 Op 11 juni 2004 is door de gemeente tegen het voormelde vonnis van deze rechtbank van 28 april 2004 hoger beroep ingesteld. 2 Het geschil. Standpunt van Van Camp 2.1 Van Camp is van mening dat de gelegde conservatoire derdenbeslagen onmiddellijk dienen te worden opgeheven, omdat: A er twee maal beslag is gelegd op hetzelfde bankrekeningnummer waardoor de gemeente in strijd met de wet handelt, althans er sprake is van misbruik van bevoegdheid, doordat de gemeente door het tweede beslag extra tijd krijgt om de eis in hoofdzaak in te stellen; B summierlijk van de ondeugdelijkheid van het door de gemeente ingeroepen recht blijkt, nu de gemeente niet heeft aangetoond dat het vonnis van deze rechtbank van 28 april 2004 berust op een juridische of feitelijke misslag, dan wel dat er sprake is van na het vonnis aan het licht gekomen feiten die - waren zij bekend geweest - tot een ander vonnis zouden hebben moeten leiden. Daarnaast heeft de gemeente gesteld noch aannemelijk gemaakt dat zij door de voldoening aan het voormelde vonnis van deze rechtbank in een noodtoestand is komen te verkeren. C summierlijk van het onnodige van het beslag blijkt, nu Van Camp een liquide bedrijf is, hetgeen ook blijkt uit een overgelegd accountantsverklaring. Bij een voor de gemeente geslaagd hoger beroep zal deze niet hoeven vrezen dat Van Camp geen verhaal (meer) zal bieden. D de beslagen in strijd zijn met de redelijkheid en billijkheid, aangezien de gemeente niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij in haar hoger beroep zal slagen en te zijner tijd een opeisbare vordering op Van Camp zal krijgen. E Van Camp als gevolg van de beslagen onevenredig in haar (financiële) belangen wordt geschaad en hierdoor ook schade lijdt, doordat zij geen betalingen kan verrichten en die de naam van Van Camp en haar relatie met betrokkenen schaadt, waardoor Van Camp schade lijdt. F Van Camp niet door de gemeente in gebreke is gesteld en dit wel noodzakelijk is. Standpunt van de gemeente 2.2 De gemeente is ervan overtuigd dat het vonnis van deze rechtbank van 28 april 2004 niet in stand zal blijven. Betaling van het bedrag aan Van Camp is naar oordeel van de gemeente dan ook onverschuldigd geschied. 2.3 De gemeente heeft na betaling van het bedrag ter grootte van EURO 348.569,95 beslag laten leggen onder de ABN-AMRO Bank op zowel 1 juni 2004 als op 3 juni 2000. Dat laatste beslag heeft zij laten leggen omdat zij niet zeker was dat het eerste beslag op 1 juni 2004 doel had getroffen. Daarnaast is de gemeente van mening dat Van Camp, een Belgische vennootschap, geen acceptabel aanbod tot zekerheidsstelling heeft gedaan. 2.4 De gemeente betwist de gronden die Van Camp stelt op grond waarvan het beslag zou moeten worden opgeheven. 2.5 De gemeente betwist dat er sprake is van strijd met de wet. Zij stelt dat het niet verboden is om twee maal beslag te leggen op één en dezelfde rekening terzake van één en dezelfde vordering. De tweede beslaglegging was volgens de gemeente noodzakelijk nu niet duidelijk was of het eerste beslag doel had getroffen. Dat gemeente door het tweede beslag een extra termijn zou hebben verkregen om de eis in hoofdzaak in te stellen wordt door de gemeente eveneens betwist. De termijn bij het tweede beslag verstrijkt eerder dan die van het eerste beslag. 2.6 Ook betwist de gemeente de stelling van Van Camp dat de gemeente geen deugdelijk vorderingsrecht heeft. De gemeente stelt dat er wel degelijk gronden zijn waarop het vonnis van de rechtbank in hoger beroep zal worden vernietigd en dat zij op basis daarvan een deugdelijke vordering heeft. 2.7 Daarnaast betwist de gemeente dat er sprake zou zijn van onnodig beslag. Zij stelt dat een beslag als onnodig kan worden aangemerkt als blijkt dat het gevaar dat de beslaglegger te zijner tijd zijn vordering niet kan verhalen, niet aanwezig is. Dit is volgens de gemeente in casu niet het geval, nu naar het oordeel van de gemeente uit de accountantsverklaring valt af te leiden dat Van Camp op dit moment schulden heeft en dat Van Camp liquiditeitsproblemen heeft gehad. De gemeente stelt dat zij een restitutierisico loopt. 2.8 Eveneens betwist de gemeente dat er sprake zou zijn van onevenredige benadeling. Zij acht het onaannemelijk dat de bankrekening van Van Camp de enige bankrekening van Van Camp is waarmee Van Camp betalingen zou kunnen verrichten. De gemeente merkt in verband hiermee ook op dat de beslagen uitsluitend die saldi treffen die op het moment van beslaglegging op de rekening stonden. Alle betalingen die daarna worden gedaan vallen niet onder het beslag. 2.9 Ten slotte betwist de gemeente dat er sprake zou zijn van strijd met de redelijkheid en billijkheid, nu zij een deugdelijke vordering op Van Camp stelt te hebben. 2.10 De gemeente is van mening dat Van Camp geen bijzondere omstandigheden heeft aangevoerd op grond waarvan het opleggen van een zeer ruim verbod tot verdere beslaglegging gerechtvaardigd zou zijn. 3 Het geschil en de beoordeling daarvan 3.1 Van het spoedeisend belang van Van Camp bij het gevorderde is in voldoende mate gebleken. De voorzieningenrechter overweegt verder als volgt. 3.2 Door de gemeente is beslag gelegd naar aanleiding van een door haar uit hoofde van het vonnis van 28 april 2004 van deze rechtbank verrichte betaling, tegen welk vonnis de gemeente hoger beroep heeft ingesteld. Het gevolg van het gelegde beslag is dat Van Camp niet kan beschikken over het bedrag dat door de gemeente ingevolge dat vonnis is betaald. Aannemelijk is geworden dat dit ook de bedoeling was van de gelegde beslagen. Door beslag te leggen op de dag dat het door de gemeente te betalen bedrag werd overgemaakt op de rekening van Van Camp, kort nadat het bedrag was betaald, kon de gemeente bewerkstelligen dat dit bedrag (wanneer op de desbetreffende rekening geen sprake was van een tekort, hetgeen gelet op het feit dat Van Camp als buitenlandse onderneming bij een Nederlandse bank in Nederland een bankrekening hield niet voor de hand lag) door het beslag zou worden getroffen. Aldus was het effect van de twee conservatoire derdenbeslagen dat het voldoen aan het uitvoerbaar bij voorraad verklaarde vonnis van deze rechtbank van 28 april 2004 werd geblokkeerd. 3.3 Tegen deze achtergrond bestaat er aanleiding om bij de beoordeling van de vraag of de gelegde beslagen opgeheven dienen te worden aansluiting te zoeken bij de criteria, die worden gehanteerd bij het beoordelen van de vraag of de executie van een uitvoerbaar bij voorraad verklaard veroordelend vonnis dient te worden geschorst. Dit komt in dit geval neer op de vraag of het vonnis klaarblijkelijk op een juridisch of feitelijke misslag berust, dan wel of sprake is van na het vonnis aan het licht gekomen feiten die waren zij bekend geweest wellicht tot een ander vonnis hadden geleid. Indien die vraag ontkennend wordt beantwoord, heeft de gemeente door de beslagen te leggen in beginsel misbruik gemaakt van haar bevoegdheid om beslag te leggen. 3.4 De gemeente heeft niet, althans onvoldoende, gesteld dat het vonnis op een juridische of feitelijke misslag berust. Ten aanzien van haar kans, dat het vonnis in hoger beroep zal worden vernietigd, is door de gemeente aangevoerd dat zij in hoger beroep in ieder geval een tweetal gronden zal aanvoeren, te weten dat zij de onrechtmatigheid van haar handelen jegens Van Camp én de omvang van de aan Van Camp toegekende schadevergoeding betwist. De gemeente heeft deze stellingen echter niet gedetailleerd uitgewerkt. Daarmee heeft zij haar stelling dat sprake is van een juridische of feitelijke misslag onvoldoende gemotiveerd. 3.5 De slotsom is dat nu onvoldoende aannemelijk is geworden dat sprake is van een feitelijke of juridische misslag in het vonnis waartegen door de gemeente beroep is ingesteld, de gemeente met de gelegde beslagen in beginsel misbruik heeft gemaakt van haar bevoegdheid beslag te leggen. 3.6 De gemeente heeft nog gesteld dat zij er belang bij heeft dat verhaal mogelijk is voor de vordering die zij op Van Camp heeft, in het geval de gemeente in het hoger beroep in het gelijk gesteld wordt. Dit belang leidt, wat er ook van zij, niet tot een ander oordeel, omdat het niet opweegt tegen het belang van Van Camp om daadwerkelijk te kunnen beschikken over het door de gemeente op grond van het uitvoerbaar bij voorraad verklaarde vonnis verschuldigde bedrag. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is door Van Camp overigens voldoende aannemelijk gemaakt dat hij bij een veroordeling in hoger beroep aan zijn betalingsverplichting zal kunnen voldoen. 3.7 Op grond van het voorgaande komt de vordering onder A van Van Camp voor toewijzing in aanmerking, in dier voege dat de voorzieningenrechter de beslagen zal opheffen. De overige gronden behoeven, wat daar ook van zij, geen bespreking meer. 3.8 Er zijn echter naar het oordeel van de voorzieningenrechter geen termen aanwezig om het door Van Camp onder B gevorderde en wel zeer ruime verbod tot iedere toekomstige beslaglegging door de gemeente toe te wijzen. Het is naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet mogelijk om al op voorhand vast te stellen dat elk ander beslag door de gemeente in deze procedure onrechtmatig jegens van Camp zal zijn. Daarbij is van belang dat eventuele nog te leggen beslagen, voorzover zij er niet toe strekken het daadwerkelijk voldoen aan het vonnis te frustreren, in beginsel geen misbruik van beslagrecht opleveren. Die beslagen dienen te worden getoetst aan het criterium of summierlijk is gebleken van de ondeugdelijkheid van het door de gemeente ingeroepen recht. Het enkele feit dat de gemeente door de rechtbank in het ongelijk is gesteld, betekent -anders dan Van Camp lijkt te veronderstellen- niet dat summierlijk is gebleken van de ondeugdelijkheid van haar vordering tot terugbetaling van het op grond van het vonnis aan Van Camp betaalde. Bovendien valt (per definitie) niet uit te sluiten dat in de toekomst, wellicht in het kader van de procedure in hoger beroep, nieuwe feiten zullen blijken, die het oordeel wettigen dat de vordering van de gemeente niet ondeugdelijk is. 3.9 De gemeente zal als de overwegend in het ongelijk gestelde partij in de kosten worden veroordeeld. BESLISSING De voorzieningenrechter, Heft de door de gemeente op 1 en 3 juni 2004 onder de ABN AMRO Bank N.V. te Maasbracht, althans Amsterdam, op de rekening van Van Camp gelegde conservatoire derdenbeslagen met onmiddellijke ingang op. Veroordeelt de gemeente in de kosten van de procedure. Deze kosten worden, voorzover tot op heden aan de zijde van Van Camp gevallen, bepaald op EURO 703,00 voor salaris van de procureur en EURO 241,00 voor verschotten. Verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad en op de minuut. Wijst het meer of anders gevorderde af. Gewezen door mr. H. de Hek, voorzieningenrechter, en in het openbaar uitgesproken door op 8 juli 2004 in tegenwoordigheid van de griffier.